vrijdag 19 januari 2018

opleiding in onderzoek?

vandaar dat ik de opleiding tot welzijnswerker niet kon afmaken. Die zat volledig op interactie in gesprekken. Van het wel of niet juiste zeggen in dat gesprek hing het herstel en ontwikkelen van het beschadigde kind in kwestie af zelfs. Niet zo vreemd dat ik daar compleet verlamd in raakte.

Maar ook in ander werk waar in ik iets moet "neerzetten". Ik denk dat ik eens ga onderzoeken of ik met onderzoek doen iets kan doen.

zondag 14 januari 2018

nieuw artikel

mijn dwang zit nog op interactie. Ik als mens tussen de mensen, en hoe doe je dat eigenlijk met communicatie? Ik zeg "nog" in vorige zin, omdat het ook op andere dingen heeft gezeten. Ik als mens in het bestaan: it must all make sense. Naarstig zoeken naar de zin van het bestaan. En ook wel ik als mens zelf. Hoe moet ik zijn? In godsnaam. Ook daarin erg koortsachtig zoekend naar houvast.

In de loop der jaren heb ik mezelf getraind in vertrouwen. Elke dag als ik met lood in de schoenen naar het werk ging, zei ik tegen mezelf: als ik straks terug fiets dan zal ik weten waar het goed voor was. Wat er ook gebeurd is. En dat was ook altijd. Ik kon altijd wel betekenis vinden. Je kunt je afvragen of je zo'n betekenis dan vind, of dat je die maakt...maar onder de streep is die verder niet bepalend voor het opbouwen van vertrouwen. Ik merkte dat het eigenlijk altijd zo was.

En dus bouwde ik vertrouwen op in de juiste gang van zaken. Waarmee er een kernovertuiging, - of basale angst, net vanaf welke kant je insteekt - langzaam maar zeker is omgebogen. Van "het leven is een grote aaneenschakeling van moeilijke uitdagingen en waarom toch allemaal, wat doe ik dan toch fout?" naar "it does all make sense". Het heeft echt allemaal zin en betekenis.

Vreugde is voor mij nog een heel apart hoofdstuk. Die zit namelijk vooral in de interactie waar ik nog een paar angst gebaseerde kernovertuigingen op heb zitten. En daar uit zich dus nog mijn ocd. En het dagdroomsyndroom.

zaterdag 13 januari 2018

het juiste en wel nu meteen

Het juiste om te doen. Het juiste zeggen, het juiste handelen, het juiste gedrag, de juiste beslissing. Het juiste gaat om: correct, naar waarheid, volledig, ethisch verantwoord, het hoogste goed, naar eer en geweten.

Ik kom in conflict als het juiste voor mij haaks staat op het juiste voor de ander. Dan moet ik een afweging maken. Daarbij mag ik de ander niet onnodig schade toebrengen, en ik wil zelf niet onnodig schade oplopen. Maar die is lastig en in zichzelf bijna onmogelijk. Handelen naar eigen waarheid en daarmee de ander tekort doen kan er ook toe leiden dat de ander mij afwijst. En wat is dan erger? In directe verbale interactie heb ik vaak te weinig tijd en/of ruimte om al die afwegingen zorgvuldig te maken. Vooral in interactie met mensen die ik niet goed ken en waar ik me nog niet vertrouwd bij voel. Veilig. Met bepaalde veiligheid durf ik wel een afwijzing in het moment te riskeren.

Ik ben dus heel druk bezig met de ander in interactie. Die moet ik screenen, invoelen, hun gezichtspunt innemen, dan de afweging maken welke van ons de meeste schade zal oplopen als ik niet het juiste doe. Vervolgens bepalen wat ik eigenlijk aan boodschap wil overbrengen en daar woorden voor vinden. Het gaat razendsnel, maar ik heb toch altijd tijd te kort.

Als dat ook nog belangrijke mensen zijn, komt er zelfs direct stress op. Dan voel ik de druk oplopen. Met als gevolg dat ik er vaak voor kies om te zwijgen. Dan zeg ik in ieder geval niks fout. Want het verkeerde zeggen is altijd slechter (onjuister) dan zwijgen. Woorden hebben namelijk beschadigend effect. Geen enkele respons ook trouwens, maar dat is als het doodzwijgen gaat = negeren. Dat is ook erg onjuist.

Het juiste is in de loop der jaren wel wat veranderd. Waar vroeger de nadruk lag op vooral zelf niet te veel schade oplopen en daardoor alle afwijzing vermijden - dus vooral tegemoet komen aan wat juist is voor de ander (ik kan ten slotte het juiste in mezelf misschien nog bijschaven) tot ik dreigde te imploderen op mezelf......daar ligt de nadruk steeds meer op ik in wij. Maar conflict is onvermijdelijk in dit verhaal.

Oplossingen om het conflict "op te lossen" waren: steeds alles nalopen op wat het juiste was. Omdat ik gedoemd ben te falen in het volledig en absolute juiste moest ik ook beter worden in het juiste doen. Dus bleef ik naarstig zoeken en sleutelen aan mezelf. Zoeken naar inzichten rondom alle faal. Ook zoeken naar omgevingen waar het makkelijker voor me was, die beter aansloten bij mij, want dat maakt het juiste doen makkelijker. En als ik gefaald had, wat eigenlijk bijna altijd gebeurt in interactie, dan was ik daarna nog vaak uren bezig om het alsnog goed te maken in hardop dagdromen.

Het vliegwiel van het moet nu, gaat draaien bij het vinden van een mogelijk nieuw antwoord wat kan leiden tot beter (of minder faal). Dit is mijn kans, die moet ik grijpen, voor het te laat is.

Het vliegwiel draait ook in directe verbale interactie, omdat het op dat moment moet gebeuren.

de ocd

Mijn ocd zit op interactie, op ik als mens tussen de mensen, ik als mens in het bestaan ook.
Ik moet het juiste doen en zeggen. Het moet correct zijn, naar waarheid, het moet kloppen en ethisch verantwoord zijn. Het moet van binnenuit komen en zinnig zijn.
Mijn bestaan gaat er om dat het ook moet kloppen. It must all make sense. Niks gaat verloren in mijn wereld, alles heeft zin en betekenis, alles heeft zijn plaats en zijn tijd en niks gebeurt zonder reden.

In beide denk ik dat het gaat om een persoonlijke richtlijn, een waarheid die bij mij past. Iets wat bij mijn essentie hoort, bij wie ik in de kern ben. Maar de nul-marge die ik er in hanteer komt voort uit een gebrek aan fundamenteel vertrouwen dat het zich ook op juiste manier zal voltrekken. Ook als ik zelf niet het juiste doe of zeg. Want mijn ideeën over het juiste zijn in de loop van mijn leven wel veranderd.

Toen ik in therapie ging, was het juiste alleen maar gebaseerd op het juiste doen voor de ander. Gehoorzamen aan externe bronnen noem ik dat nog altijd. Ik weet nu dat het een extreme vorm van overleven is in een wereld die te overweldigend eisen aan me stelde waar ik me niet tegen kon verweren.

Het is moeilijk om te gehoorzamen aan externe bronnen. Ze wisselen nogal, en hun verwachtingen zijn een duister geheim. Afstemmen werd dan ook een handige hulpbron. Tot ik niet meer in de gaten had wat ik eigenlijk zelf nog wilde. Maar ergens diep van binnen schreeuwde er van alles om hulp en aandacht. Ik dreigde te imploderen op al die druk die van buitenaf kwam. Depressie was het gevolg. En dwangmatig alles nalopen op juistheid. In gedachten. Mentale compulsies. Destijds dwangneurose genoemd. Ondertussen hardop dagdromend mijn eigen verlangens overeind houdend. Dan vocht ik tegen alles en iedereen die me zo onder druk zette. Liet ik mijn stem horen. Maar dat was in het echte leven niet het juiste om te doen. Gedacht vanuit de overtuigingen die ik toen had. Overgenomen van mijn omgeving.

Nul-marge is een typisch kernmerk van dwang. Ik zocht het nog eens na in het boek: bij gebrek aan beter, namelijk het gevoel dat het wel in orde is, wordt de oplossing gezocht in zeker weten, mentaal bedacht.

Naast dit juiste moeten doen, had ik nog een vliegwiel dat begon te draaien als ik een belangrijke clou vond die me zou helpen in beter het juiste doen. Want ik faalde er jammerlijk in. Het juiste doen voor anderen kan sowieso niet, absoluut bekeken. Wat voor de éne ander juist is, is dat voor de ander niet. Als je daaraan wil voldoen moet je continu een kameleon zijn. iets wat ik in mijn huidige werk nog altijd toepas, bij de verschillende cliënten. Daarom ben ik daar zo goed in. En vrees ik andere doelgroepen waarin ik een constante moet zijn, in een beroep wat niet helemaal bij mijn persoonlijke verlangens past. Dat is dan dus niet het juiste voor mij.

Als ik naast voldoen aan al die verlangens van anderen zelf ook nog in het plaatje meegenomen moest worden, dan was het conflict compleet. Want ik heb doorgaans andere belangen dan de mens tegenover me. En het juiste voor mij kan onmogelijk helemaal precies hetzelfde zijn als het juiste voor de ander. Het is per definitie gewoon niet absoluut mogelijk. En vanaf grote hoogte ook helemaal niet wenselijk. Maar hier draaide vele jaren het innerlijk conflict om. Op werkgebied nog altijd enorm.

Het vliegwiel gaat om het direct uitvoeren van de clou, als ik die gevonden heb. Het moet, want het is het juiste om te doen. En het moet echt NU, anders is de kans voorbij. Dit is een overblijfsel van wat ik het snippertjeseffect noem. Er komt een snippertje fijn voorbij in een verder onaangenaam leven, en dat moet ik grijpen voor het voorbij vliegt. Ook weer gelinkt aan ervaren, en het fundamentele gebrek aan vertrouwen versterkend. Hierin dus ook: gebrek aan vertrouwen dat het allemaal wel goed komt, ook als ik wat minder hard ga werken nu.

Dit vliegwiel heeft me jaren lang opgejaagd. Eigenlijk net zolang tot ik niet meer verantwoordelijk was voor mijn dochter, en ik iets van het verplichte juiste doen kon loslaten. Want het jammerlijke falen in het absolute juiste doen - een schrijnend gevolg van leven als mens in een veranderende en betrekkelijke wereld - dreef me altijd aan om "beter" te worden. Beter in het juiste doen.

Ik zie nou ook waarom ik niet kon kiezen voor de overstap naar de andere werkgever, al waar de doelgroep zelf minder eigen verantwoordelijkheid heeft, en ik als verzorgende en uiteindelijk verpleegkundige beslissingen moet nemen die mogelijk grote gevolgen kan hebben. Daarom kan ik wel werken binnen Fokus.

Hiermee verschuift het "gehoorzamen aan externen" naar "de ander is eindverantwoordelijke voor het geleverde werk". Ik doe slechts wat hij vraagt, en doe dat zo perfect mogelijk. Maar ik hoef niet te beslissen wat er moet gebeuren voor die ander. Die last vind ik veel te groot.

Ook hierin zit weer die persoonlijke richtlijn: ieder moet zichzelf kunnen zijn, dat is het juiste voor iedereen op deze wereld. Het is opmerkelijk hoe een overlevingsstrategie zich precies heeft afgestemd op mijn richtlijn. Niet heel raar wellicht, maar ik zag alleen de strategie als overleving en van daaruit had ik er weerstand tegen. Ik zie nu hoe er wel een persoonlijke richtlijn onder zit.


Ik kom dus in conflict als het juiste voor mezelf lijnrecht tegenover het juiste voor ander staat. Want het juiste doen gaat ook om de ander niet onnodig beschadigen. Dus moet ik altijd belangen tegen elkaar afwegen. In gesprekken gaat de interactie zo snel dat ik daar te weinig tijd voor heb. Daar komt bij dat ik niet altijd meteen op de juiste woorden kom, en de druk voel om toch een juiste respons te geven. Vaak genoeg mondt dit uit op zwijgen - want dan zeg ik tenminste geen volledig onjuiste dingen - en dan daarna maar vooral de gesprekken nadoen op alsnog. En ondertussen onderzoeken waarom dit zo gebeurde, want it must all make sense, en we moeten beter worden in het juiste doen.

Kortom: het is vermoeiend. Maar ik heb me hierdoor wel ontzettend ontwikkeld. En heb mezelf aangeleerd om vanuit "it must all make sense" te zoeken naar de zin en ben er heel gedreven in geworden. Heb mezelf getraind als het ware in vertrouwen: ik zal weten waar het allemaal zin voor heeft, en daardoor is het uiteindelijk natuurlijk toch goed. Met het vele trainen, kan ik het moment van geruststelling steeds verder naar voren schuiven.
Nog altijd is het geen fundament, maar met elke goed ervaring groeit het.

Het verklaart ook meteen waarom de tekst er zo uitrolt in gesprekken waarin ik boos ben. Dan ben ik niet meer bezig met afwegen wat het juiste is ook voor de ander en zeg ik het gewoon. Punt hierna is dan dat ik dat dan weer eindeloos goed moet maken, in dagdroomvorm. Vooral als ik de emotie bij de ander heb gezien. Of gevoeld zelfs. Ugh.... Dit is een ding wat zich eindeloos blijft herhalen, linksom of rechtsom.



Kortom: het juiste doen en zeggen gaat om het correcte, het volledige, het zinnige, het hoogste goed, het ethisch verantwoorde, enz.... (het gaat uiteindelijk natuurlijk om wat ik juist vind).
Ik kom in conflict als het juiste voor mij niet hetzelfde is als het juiste voor jou. Dus, in interactie loop ik problemen op. Ook omdat het juiste voor jou, voor mij een grote onbekende factor is. Dus moet ik het hebben van inschatting en wat ik zie/voel. Screenen van de ander. En: omdat de reactie van de ander die van afwijzing kan zijn, wat ik zelf dan weer niet fijn vind, wordt helemaal onduidelijk wat het juiste is. Ook voor mij.

Maar doen wat het juiste is voor de ander, terwijl dat voor mij niet is, is het antwoord niet meer. Daar kom ik vandaan. Vanuit de extreme behoefte aan veiligheid en steun in de buitenwereld. Naarmate ik meer steun en stevigheid in mezelf vond, werd dit minder belangrijk.

De problemen in interactie hebben zich in de loop der jaren dus op verschillende manieren geuit. In mentale compulsie in de vorm van afwegen wat het juiste nu is, nagaan of ik wel het juiste doe en hoe ik er achter kan komen wat het juiste is. In de vorm van naarstig zoeken naar manieren waarop ik beter kan zijn in het juiste doen en naar omgevingen waarin het makkelijker was voor mij om het juiste te doen voor mij zonder dat het afwijzing veroorzaakte - en daar moest ik mee bezig blijven. En in dagdroomvariant om begane vergissingen alsnog juist af te handelen. Al dan niet met heldinnendaden.

Ik wil dus naar de ervaring toe dat het juiste voor mij in lijn is met het juiste voor de betrokken ander(en). In werk, in wonen, in contacten, in relatie (?). Dan is er geen conflict meer. Dit is kort samengevat in: fijn samen.



vrijdag 5 januari 2018

hoe triest

Permalink Reply by Martha McCulloch 15 hours ago (5 januari 2018)

I suspect that it is like alcoholism in that you are never cured, rather in remission and have to be constantly on guard.  Look at it this way, do you still want to be doing this decades  from now and have to look back on life of missed chances and relationships?  I am 68 and have been free from them, with constant temptation, for a year.  That's it, a year and looking back I am horrified 

dinsdag 2 januari 2018

neuroplasticiteit

https://sharpbrains.com/blog/2013/11/15/top-15-articles-on-neuroplasticity-cognition-and-brain-health/

melanie

Hoe zie je dat voor je dan, wat ik kan betekenen?

Op de dwang-site staat dwangmatig dagdromen vermeld als mogelijk mentale stereotypie. Menno heeft dat idd ook zo in zijn boek staan. Ook dat er geen obsessie beheerst hoeft te worden. Ik ga er van uit dat hij dat ergens op baseert, en jullie op de site ook.

Dat is natuurlijk het geval bij dagdromen op zich, maar dat is bij schoonmaken en je gevoelens onderzoeken ook. Allemaal normaal en wenselijk menselijk gedrag in zichzelf.

Menno schreef in zijn eerste respons op mijn mail dat hij in het verleden wel eens een enkele patiënt heeft gehad met MD. Ik neem dan aan dat hij zijn mening (onder meer) daar op gebaseerd heeft.

Ik vraag me af wat ik kan toevoegen als ik de grote uitzondering ben die zoekt naar antwoorden. En nee, ik heb geen vervolgafspraak met Menno. Dat wilde hij niet. Te veel en te druk nu. Bovendien heb ik het vermoeden inmiddels dat hij me niks kan vertellen wat ik zelf niet al weet.

Professor Somer verwijst in één van zijn laatste artikelen nav een onderzoek bij 21 mensen met MD naar de overeenkomst met enkele andere stoornissen. Grofweg komt het op volgende neer:

Een onderzoek met diepte-interviews bij 21 personen die zichzelf identificeerden als worstelend met maladaptive daydreaming (MD) - het dagdroomsyndroom. De geïnterviewden omschreven hoe hun natuurlijke capaciteit om levendig te fantaseren zich had ontwikkeld naar een tijdvretende gewoonte, die resulteerde in serieuze dysfunctie.  MD werd getypeerd als complexe gefantaseerde mentale scenario's die gepaard gaan met emotionele compensatie voor incompetentie, sociale erkenning en steun.

Onderzoeksresultaten:
​Recente bewijzen suggereren dat MD een abnormale vorm van dagdromen is, geassocieerd met de uitputting van aandachtbronnen, obsessieve-compulsieve gedachten en gedrag, en intense dissociatieve absorptie en dat het intens verlangen, lijden en verstoord functioneren kenmerkt.

Hij verwijst naar verwantschap met Stereotypic Movement Disorder, als mogelijke route om MD te ontwikkelen.

​Dan verwijst hij naar verwantschap met ADHD vanwege de moeite om aandacht bij minder boeiende interactie te houden.

Hij verwijst naar de hunkering zoals bij verslavingen voorkomt, vanwege het krachtig gevoel van verlangen om te dagdromen.

Dan schrijft hij over de inhoud van de dromen, die verwijzen naar (dwangmatige) compensatie voor onkundig en inadequaat voelen op bepaald gebied in het leven.

​Hij benoemt het ​compulsief hallucinatoir component dat vergeleken kan worden met het Stuck Song Syndrome, met het verschil dat MD een andere oorsprong heeft.

"Anders dan bij het Stuck Song Syndrome is MD geladen met emotie, en in tegenstelling met het vooral beangstigende van psychotische hallucinaties of posttraumatische flashbacks kunnen de beelden bij MD rijk en uiteenlopend zijn."

Hij zegt daarbij het een kleine groep mensen betreft, dat over het algemeen mensen MD zeer terughoudend zijn met het delen van hun ervaringen, en dat het hier dus mogelijk een specifieke (sub) groep betreft.

Ook Bigelsen maakt in haar onderzoek onderscheid in subgroepen: mensen met jeugdtrauma, en mensen die uit verveling beginnen met excessief dagdromen. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen twee type dromen: karakter gedreven dagdromen en gewenste zelf georiënteerde dagdromen. Waarbij ik me dan afvraag of subgroepen voorkeur hebben voor één bepaald type. Maar dat kan je alleen onderzoeken in een groep.


​Dan zegt Somer nog afsluitend: "Toekomstig onderzoek kan uitwijzen of afwijkingen in serotonine gehalte in relatie staat met MD en of MD bij de ocd-stoornissen of verslavingsstoornissen hoort. Daarnaast is veranderde staat van bewustzijn onderdeel van MD, wat geassocieerd wordt met dissociatieve absorptie. Onderzoek naar de rol van jeugdtrauma kan uitwijzen of trauma kan resulteren in de pathologische vorm van absorptie zoals bij MD."

* Bron: Parallel lives: A phenomenological study of the lived experience of maladaptive daydreaming - Eli Somer

PS. zijn artikelen zijn te vinden op academia.edu. Vrij toegankelijk.

maandag 1 januari 2018

mowrer two factor avoidance theory

Instrumental Conditioning

Avoidance Conditioning

Avoidance occurs when an aversive event (typically a brief footshock in laboratory research with rats) that has been scheduled is cancelled as a result of the avoidance response. Avoidance behavior has puzzled theorists in the field of learning and behavior for some time -- since at least the 1940s when the first avoidance-conditioning studies were performed. In this paper I describe the development of method and theory in the study of avoidance. You will learn why the acquisition, maintainence, and extinction of avoidance behavior puzzled early theorists and how they attempted to solve those puzzles. As you will learn, these solutions often were closely tied to the invention of new avoidance procedures that called into question earlier explanations.

The Shuttlebox and the "Problem of Avoidance"

A modern rat shuttlebox The earliest studies of avoidance used an apparatus known as a shuttlebox. It consists of a box divided into two compartments by a hurdle, over which a subject can jump to shuttle from one compartment to the other. [Later versions of the apparatus, like the one pictured at right, replace the hurdle with a doorway between compartments.] Shocks are delivered through the metal bars that form the floor of the box. The box also is outfitted with a lamp or speaker which can be used to provide signals. Subjects in the early studies were either laboratory rats or dogs, with the apparatus sized appropriately for the animal.

Two-Way Shuttlebox Avoidance

In the two-way shuttlebox avoidance procedure, the subject is placed in one of the two compartments. After a bit of time has passed, a stimulus (e.g., a tone) occurs. After the tone has been sounding for, say, 20 seconds, the shock is turned on, and the subject begins to run in response to the shock. Eventually it shuttles into the other compartment, an act that has two immediate consequences: (1) the shock ends, and (2) the tone ends. More time passes and the tone again sounds, and 20 seconds later the shock again begins, producing more running and, eventually, a second shuttle, returning the subject to the first compartment.
Very quickly the subject learns to orient toward the other compartment during the tone and quickly shuttles into it as soon as the shock occurs, thus terminating both shock and tone. The subject is now escaping both shock and tone. After more experience, however, something new happens: after orienting toward the other compartment during the tone, the subject shuttles into it before the shock has begun. This act has two consequences: (1) it terminates the tone, and (2) it cancels the shock that was programmed to occur after 20 seconds of tone. The subject has escaped from the tone, but it has avoided the programmed shock.
Notice that the subject can avoid shock by shuttling either way -- from the left to the right compartment or vice versa. For this reason the procedure is called "two-way avoidance."

The Problem of Avoidance

In the 1940s when research on avoidance conditioning was first being done, most behaviorists subscribed to a "stimulus-response" or "S-R" theory of behavior. According to this theory, all responses (behaviors) are elicited, reflex-fashion, by prior stimuli. If a rat in a maze learned to turn left at a certain choice-point, for example, it was assumed that the stimuli unique to that choice-point had through associative conditioning acquired the ability to elicit a left-turn response. Such responses were reinforced by stimuli that immediately followed the left turn and which, being on the way to the goal-box and food, were associated with reinforcement -- they had become conditioned reinforcers. Left-turning occurred because, in past trials, left-turning had been immediately reinforced by the immediate stimulus change.
But now, here in the shuttlebox, subjects were learning to shuttle, apparently in the absence or any immediate stimulus change that could serve as a reinforcer. There was no shock present before the shuttle, and there continued to be no shock present afterward. What, then, could be serving as the reinforcer? This question came to be known as "the problem of avoidance."

Mowrer's Solution to the Problem of Avoidance

Soon after the problem of avoidance surfaced, Hobart Mowrer proposed a solution that identified an immediate reinforcer for the avoidance response. According to Mowrer, during the early conditioning trials in the shuttlebox, subjects received many pairings between the tone and shock. These pairings constitute a typical classical conditioning procedure, with the tone serving as the initially neutral stimulus and the shock as an unconditioned stimulus arousing the emotional response of fear. After a few pairings of tone and shock, the previously neutral stimulus became a conditioned stimulus (CS), capable of producing a strong conditioned fear response.
Now that the tone produced strong fear, any response that terminated this conditioned stimulus would be strengthened through the process of negative reinforcement. What response terminates the CS? Shuttling to the other compartment! Thus, according to Mowrer's account, the subjects shuttle during the tone and before the shock begins, not to avoid the shock, but rather to escape the fear-inducing tone CS.
Note that Mowrer's account appeals to two processes or "factors." First, there is classical conditioning of fear to the tone, transforming it into an elicitor of strong fear. Second, there is instrumental conditioning of shuttling through negative reinforcement, the termination of the aversive and fear-evoking CS. Because it appeals to both classical and instrumental conditioning, the account is today known as Mowrer's two-factor theory of avoidance.

Another Problem: Extinction of Avoidance Responding

Mowrer's two-factor theory provided a possible answer to the question of what reinforces avoidance responses, but it did not solve a second "problem of avoidance," which is the extremely slow extinction of avoidance behavior. After a subject has received extensive avoidance training in the shuttlebox and is now avoiding nearly every programmed shock, the shocker is turned off. Now, even if the subject fails to shuttle during the tone, a shock still will not occur. Even so, subjects will continue shuttling for hours at a time. You can disconnect the shocker, pack it up, and put it away in a closet and subjects will continue to make avoidance responses.
Two-factor theory not only failed to explain why extinction of avoidance follows such a slow course, it predicted a phenomenon during extinction that was not observed to happen. In two-factor theory, successful acquisition of avoidance should lead to the extinction of conditioned fear to the CS. That is because, when the subject successfully avoids the shocks, the CS is no longer being paired with them -- which constitutes extinction of the conditioned response to the CS. As fear to the CS extinguishes, escape from the CS by jumping over the hurdle will no longer be reinforcing, and shuttling should extinguish. But this will then lead to further pairings between CS and shock, reinstating fear of the CS and making escape from the CS an effective reinforcer once again. This cycle of acquisition, extinction, reacquisition, extinction, etc. is not observed in shuttlebox avoidance.
To explain the slow extinction of avoidance, some theorists went so far as to suggest that the process of evolution might have selected for organisms whose avoidance responses are extremely resistant to extinction. In this view, continuing to avoid when it is no longer necessary may be far less costly to the organism than failing to avoid when avoidance is necessary (to avoid being eaten, for example). Slowness of extinction was said to be a special property of avoidance responses.
Later it was realized that the slowness of extinction of avoidance could be accounted for without appeal to any special characteristics of avoidance. Subjects learn when placed in the shuttlebox that they receive a shock at the end of the tone if they do not shuttle, and that they do not receive a shock at the end of the tone if they do shuttle. After a bit of practice, they almost always jump shuttle before the tone has reached its end. Consequently, when the shocker is disconnected, they have little opportunity to learn that the previous contingency between shuttling and shock-omission has changed. Tone-in-the-absence-of-shuttling still signals shock and, just as before, after a shuttle the tone ends and no shock follows. From the subject's perspective, nothing has changed and so avoidance behavior continues. Only after the subject has experienced a few failures to shuttle that were not followed by shock can it learn that there is no need to shuttle.

links naar tijdschriften psychiatrie

http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/zoeken/artikelen/trefwoord/54368

https://www.tijdschriftvoorpsychoanalyse.nl/


https://mijn.bsl.nl/psychopraktijk/705114?itemUrl=/?custom_product_id%3D0165-1188%26product_id%3D%25257B1172DA6C-CC15-4E9F-A6C5-C01337594AF7%25257D


https://mijn.bsl.nl/neuropraxis/704784?itemUrl=/?custom_product_id%3D0165-1188%26product_id%3D%25257B1172DA6C-CC15-4E9F-A6C5-C01337594AF7%25257D

bericht aan Heiderieke

 Hoi Heiderieke, Graag wil ik nog even terugkomen op onze laatste gesprekken. Ik heb er even over na moeten denken en weet eigenlijk nog ste...